Disclaimer: onderstaande tekst verscheen tussen 2007 en 2008 in het kader van ‘Duizend Woorden’, een wekelijks radioprogramma, een website en een maandelijkse rubriek op de achterpagina van NRC Handelsblad.

Het water schettert in zijn ogen. Het is te warm, maar nu moeten ze doorzetten, de zomer is alweer bijna afgelopen. Met een opgewekte glimlach en rechte rug – ze varen net langs de Hagedoorns – laat hij de roeispanen in het water glijden. Zijn vrouw zit nors tegenover hem en kan het niet laten: ‘Je kunt je buik laten hangen hoor, ze zijn niet thuis.’
    Ze ziet er massief uit in haar zomerjurk. Zweetdruppels glijden haar kreukelige decolleté in.
    ‘Zijn De Vermeulens er wel?’ Hij klinkt gretig maar kan zichzelf niet stoppen.
    Zijn vrouw richt zich op en kijkt over zijn schouder. ‘Ja, ze zitten in de tuin.’
    Hij trekt wat harder aan de spanen en lacht hardop. Zijn vrouw buigt zich voorover, raakt zijn knie aan, wijst naar iets in de verte en lacht ook. Hij spat wat water op haar arm met zijn roeispaan en lacht harder. Dan blaft gelukkig de hond van Vermeulen. Ze zwaaien en Vermeulen loopt naar de waterkant: ‘Glaasje rosé?’
    ‘Nee!’ sist zijn vrouw.
    ‘Heerlijk!’ roept hij en roeit naar de steiger.

Vermeulen helpt zijn vrouw uit de boot, terwijl hij naar Anja loopt die opstaat uit een ligstoel onder de kastanje. Ze ziet er geweldig uit. Koel in deze hitte en ontspannen ondanks de spannende situatie.
   ‘Ik haal even de wijn en wat glazen,’ zegt ze en loopt weg over het gazon. Hij volgt haar, gooit een geruststellende glimlach over zijn schouder en ziet zijn vrouw en Vermeulen in een stoel zakken. Anja loopt snel, haar billen spannen zich om en om onder een dunne witte broek. Hij dept met een zakdoek zijn voorhoofd en checkt zijn adem.
    Binnen is het koel. Ze opent de koelkast. Hij schuift vlak langs haar heen, ziet blonde haartjes in haar nek, ruikt pasgewassen kleren.
    ‘De wijnglazen staan rechtsboven,’ zegt ze. Van opzij ziet hij dat ze geen beha aanheeft, haar tepels drukken tegen de stof van haar blouse. Heeft ze voorvoeld dat ze elkaar zouden zien vandaag? Hij voelt een tintelende opwinding en zet een stap in haar richting. Eén van hen moet toch de openingszet doen.
    ‘Ik vind het altijd zo leuk om jullie te zien spelevaren. Jullie zijn nog zo fit,’ zegt ze en loopt glimlachend de keuken uit. Hij pakt de glazen en volgt. Ze is natuurlijk verlegen en hij net te langzaam.

Tussen Vermeulen en zijn vrouw hangt een stilte die hij vult met een grapje. Hij ziet hoe Anja haar lach inhoudt. De glazen beslaan van de koude wijn. Ze proosten. Hoe nu verder? Hij wil vooruitgang, ontwikkeling, iets om aan terug te denken.
    Ze staat op. ‘Ik pak even wat nootjes.’
    Ah, dat is slim! Kan hij haar weer volgen?
    Vermeulen, zweetplekken onder zijn armen, begint over de beurs.
    Hij springt op.
    ‘Even jullie toilet bezoeken, ik ben zo terug.’ Hij snelt over het gras; ze zal op hem wachten. Maar hij treft haar in gang, alweer op weg naar buiten. Niet dralen nu. Hij pakt haar bij beide schouders. De schaal met nootjes in haar handen belemmert hem dichtbij te komen.
    ‘Anja, kunnen we ergens afspreken? Snel, morgen of overmorgen? Ik wil niet langer wachten.’
    Ze kijkt hem lachend aan. Hij probeert haar over de schaal heen te kussen, maar mist omdat ze haar hoofd terugtrekt.
    ‘Roel,’ zegt ze zacht en stapt iets naar achteren.
    ‘Morgen? Ergens in de stad?’ dringt hij aan.
    ‘Laten we naar buiten gaan,’ zegt ze. ‘De wijn wordt warm.’ Hij wil niet, maar doet toch een stap opzij. Ze kijkt hem niet aan terwijl ze de tuin in loopt.

Hij zoekt en vindt het toilet, trekt zich snel af, wast zijn handen en gezicht en loopt ook de tuin maar weer in. Het gesprek onder de kastanje lijkt geanimeerd. Zijn vrouw lacht, Vermeulen maakt grote gebaren. Hij drinkt zijn glas in drie slokken leeg.
    ‘Kom, we moeten maar weer eens opstappen,’ zegt hij en geniet van de stilte die valt. Zijn vrouw kijkt hem vermoeid aan, maar gehoorzaamt en neemt afscheid. Hij schudt Vermeulen de hand en kust Anja éénmaal op haar wang.
    ‘Ik bel je,’ fluistert hij in haar oor. Ze antwoordt niet.

De zon is achter de bomen gezakt. Hij roeit langzaam, zijn rug doet zeer. Muggen dansen boven het water. Zijn vrouw glimlacht in de verte. Bijna thuis kijkt ze hem eindelijk aan. Een ijskoningin met droge ogen.
    ‘Wat vind je,’ zegt ze traag. ‘Volgend jaar weer doen?’

Categorieën: Taal & tekst