Disclaimer: onderstaande tekst verscheen tussen 2007 en 2008 in het kader van ‘Duizend Woorden’, een wekelijks radioprogramma, een website en een maandelijkse rubriek op de achterpagina van NRC Handelsblad.
Han was ouder en groter geworden, de weg van school naar huis leek korter, dus was hij langzamer gaan lopen. In de poort naast zijn huis balanceerde hij zo lang hij kon op één been voor hij een nieuwe stap nam. Maar uitein¬delijk kwam hij toch thuis. De verpleegster liep met een vinger tegen haar lippen vanuit de huiskamer de keuken in. Te laat, de achterdeur sloeg hard achter Han dicht. Van boven klonk klaaglijk gekreun.
Het scheelde wel, de ene of de andere dag. Soms hoorde hij in de poort de Limburgse liedjes waar zij het liefst naar luisterde, Es de blaedjes valle en Sjwerbelke. Zijn vader verstond er niets van, maar hij neuriede en verwisselde de plaatjes; de verpleegster leerde nooit hoe de pick-up werkte.
Als het scheelde zat zijn vader aan de eettafel met zijn gereedschap en materialen: wol en karton, tangetjes, een figuurzaag, elektriciteitsdraad, hout, soldeer en stukjes ijzer. Hij maakte speelgoed: een kreupel metalen paard, een huis met een scheve deur die niet dicht ging, een auto met twee wielen in het midden. Hij kon alles maken en nooit maakte hij het goed. Omdat het echter was als het iets mankeerde.
Soms zat hij in zijn stoel te suffen, dan lachte hij wel als Han thuiskwam, maar alleen met zijn mond. Potloden en klein gereedschap vielen uit het borstzakje van zijn overhemd en rolden over de vloer terwijl hij naar de asbak reikte, de as van zijn sigaret viel op zijn broek. Als hij dan praatte leek hij net zo moeilijk te doen over zijn zinnen als Han over zijn voetstappen in de poort. Elk woord moest worden bedacht voor het werd uitgesproken. Op zijn aanwijzingen probeerde de verpleegster een nieuw liedje op te zetten en soms duurde het zo lang voor hij draaischijf of linkerknop zei dat ze zelf ging zingen.
Maar het kon zomaar altijd zijn, als Han thuiskwam van school, dat zijn vader boven op bed lag. Terwijl hij een dag eerder nog een houten stoel had gemaakt die, als je erop ging zitten, uit elkaar viel. Voor vervelend bezoek, zei hij. Maar er kwam, behalve de dokter, nooit iemand op bezoek.
In de keuken trok Han zijn schoenen uit. Hij moest stil zijn, zijn vader had zijn medicijn nodig. Op het gasfornuis stond het steelpannetje, het water kookte bijna. De spuit lag op een rood-blauw geblokte theedoek op het aanrecht. Han pakte hem op, stak het metalen einde waar de naald op werd geschroefd in het hete water en trok de zuiger omhoog. Het glazen buisje vulde zich en Han spoot hem weer leeg in het pannetje. Dat deed hij een paar keer tot de spuit bijna te heet was om vast te houden. In een oud tabaksblikje zaten de naalden. Een was roestig en werd niet meer gebruikt, een andere liet hij in het kokende water vallen. De spuit liet hij zachtjes in het water glijden, zodat het glas niet brak.
Uit de kast boven het aanrecht pakte de verpleegster het doosje met de kleine flesjes medicijn. Toen de meester had gezegd ‘zoek thuis een moeilijk woord op, schrijf dat over en neem het mee naar school’, mocht Han niet het woord meenemen dat hij had overgeschreven van het doosje. Niet morfine, dat wist hij, dat betekende medicijn. H-y-d-r-o-c-h-l-o-r-i-d-e, dat tussen haakjes stond, was een moeilijk woord. Maar de verpleegster had gezegd dat de mensen niet alles hoeven te weten. Sjwerbelke, had Han meegenomen. De meester wist niet wat het betekende, Han vertelde hem dat het een Limburgs liedje was. Vraag het dan maar aan je moeder, zei de meester, en de verpleegster zei dat het zwaluw betekende.
Ze draaide het gas uit onder het pannetje, goot het water in de gootsteen en koelde de spuit en de naald af met koud water. Daarna schroefde ze de naald op de spuit, brak het dunne uiteinde van een van de medicijnflesjes af, stak de naald erin en zoog de inhoud op. Ze vroeg Han of hij alvast water wilde koken voor straks.
Dat deed Han, terwijl zij zijn vader zijn medicijn ging inspuiten. Als ze terug kwam moest de spuit weer schoon worden gemaakt. Gesteriliseerd, dat was ook een moeilijk woord, maar Han had niet gevraagd of hij dat dan mocht meenemen naar school. Het water kookte snel en borrelde het pannetje uit. Het vuur eronder siste. Han zette het gas lager en pakte het pannetje op om wat water eruit te gooien. Het golfde over de rand, viel op zijn voeten en trok door zijn sokken heen. Hij liet van pijn en schrik het pannetje vallen en nog meer water spatte tegen zijn voeten en enkels. Han kneep zijn ogen en mond hard dicht om de pijn binnen te houden, ging op een keukenstoel zitten en zo langzaam als hij door de poort liep, zó langzaam trok hij zijn natte sokken uit. Op zijn voeten zaten rode vlekken die opbolden. Hij kon nooit meer schoenen aan, dacht hij, niet zonder medicijn, maar hij wilde niet klaaglijk kreunen.
Han liet de verpleegster zijn voeten zien, toen ze weer beneden was. Hij zei niets, om niet te gaan huilen. Hij deed wel zijn ogen open en keek naar de spuit in haar hand. Die was leeg, alleen een beetje bloed zat onderin. Zijn vader had gezegd dat er geen beter medicijn was dan het zijne, maar de verpleegster wilde niet dat Han dat wist. Toen niet en nooit niet. Voor kinderen waren er andere medicijnen, tabletjes, die lagen ook in de kast. Han ging er niet van lachen, zelfs niet alleen met zijn mond. Het lukte hem die avond ook niet om met de spullen van zijn vader iets te maken, nog geen aan elkaar geknoopte giraffen van pijpenragers, wat zijn vader zelfs kon als hij zat te suffen. Hij mankeerde wel wat, maar de tabletjes waren niet goed genoeg, dacht Han, om hem echt te maken. Daarvoor moest hij nog ouder worden, groot genoeg voor zijn vaders medicijn.